
Jurisprudentie
AA3182
Datum uitspraak1997-01-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers32079
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers32079
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 januari 1996 betreffende na te melden aan X te Z voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 111.432,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 109.282,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was in het onderhavige jaar, 1992, onder meer presentatrice van TV-programma's. Bij deze werkzaamheden was zij verplicht representatieve en gevarieerde kleding te dragen. Met een damesmodezaak was belanghebbende overeengekomen dat zij per uitzending kleding mocht huren. De kleding werd kort voor de uitzending opgehaald en na de uitzending meteen weer teruggebracht. De gehuurde kleding bleef voorzien van labels en prijskaartjes. De kosten ter zake van de kledinghuur heeft belanghebbende ten laste van haar inkomen gebracht. De inspecteur heeft deze kosten niet in aftrek aanvaard. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat hier sprake is van werkkleding in de zin van artikel 36, lid 1, aanhef en letter f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Dit oordeel kan niet als juist worden aanvaard. 3.3. De geschiedenis van de totstandkoming van deze wetsbepaling geeft geen grond voor de veronderstelling dat de wetgever kleding als de onderhavige, die naar in de vaststellingen van het Hof ligt besloten geschikt is om te worden gebruikt in het normale dagelijkse leven, tot de werkkleding heeft willen rekenen op grond van de enkele omstandigheid dat deze kleding - die bestemd is om door de eigenaar/verhuurder nog als nieuwe kleding te worden verkocht - tijdens de werkzaamheden wordt gedragen voorzien van prijskaartjes en labels. 3.4. Het middel is gegrond. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en - bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Dit arrest is op 22 januari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.